Oorspronkelijk gepubliceerd in 2011

Vermassen, Jef: "Moordenaars en hun motieven"

Jef Vermassen

Foto 1a: Jef Vermassen, benadering

Enkele weken geleden zag ik in de lokale Standaard boekhandel het boek van Jef Vermassen "Moordenaars en hun motieven" (15de druk). Het zag er op het eerste gezicht (en met een prijskaartje van 19.95 EUR) interessant uit, een advocaat met zo'n rijkgevulde carrière heeft vast wel heel wat te zeggen over mens en onmens. Ik ging dus naar huis met het boek onder mijn arm en het vaste voornemen om datzelfde weekend nog de 620 bladzijden kleingedrukte tekst te lezen.

Dat bleek minder voor de hand liggend dan eerst gedacht. Vermassen heeft in zijn geschriften namelijk de gewoonte om zijn beschouwingen te herkauwen. En te herkauwen. En te herkauwen. Dat maakt het lezen soms onaantrekkelijk. Het boek zou met precies hetzelfde lettertype en dezelfde lettergrootte ook op 620/2=310 bladzijden kunnen zonder dat er inhoudelijk iets verloren ging. Anderzijds heeft het ook als voordeel dat je de tekst desgewenst snel kan doornemen: het duurt meestal even vooraleer de volgende gedachte er aankomt en als je die hebt gemist, heb je nog enkele alinea's tijd om ze op te pikken.

Jef Vermassen, die jarenlang heeft gewerkt aan dit boek, put zijn gedachten uit drie soorten bronnen: (a) zijn eigen ervaring als advocaat, (b) "zorgvuldig uitgeknipte" krantenknipsels over rechtszaken (1272 stuks uit de periode 1984-2001, waarvan 1024 opgelost en 248 niet) en (c) de gespecialiseerde literatuur (met daarbij o.m. "Liefde is een werkwoord".)

Het boek viel mij om meer dan een reden dik tegen.

J. Vermassen, fantastisch

Vermassen neemt zijn fantasieën wel eens voor werkelijkheid, als hij er zijn discours mee kan stofferen. Wanneer hij wil aantonen dat moordenaars "veel meer op ons gelijken dan dat zij van ons verschillen" en dat het simplistisch is te denken dat de omgang met moordenaars ernstige risico's met zich meebrengt (meer bepaald de vrees dat uzelf wel eens het volgende slachtoffer kan worden van de man of vrouw voor u), bedient hij zich van een anekdote uit de beginperiode van zijn carrière, een naar eigen zeggen "schitterend voorbeeld" van de gelijkenis tussen de gemiddelde mens en de doordeweekse moordenaar (p.20, "Het staat op hun gezicht niet te lezen").

Hij brengt het verhaal van een toeristische rondrit door Brussel, lang lang lang geleden, waarbij hij als beginnend advocaat vergezeld is door een vroegere cliënt, een man veroordeeld voor "uitgelokte moord". Het is het allereerste penitentiair verlof voor deze man sedert zijn veroordeling. Hij zit naast Vermassen in de bus, en op de rij voor hen zit een nieuwsgierige dame die voortdurend in hun richting kijkt. (Zij is verliefd, denken wij dan.) Uiteindelijk vraagt zij aan Vermassen of zij hem niet ergens van kent. (Het antwoord hierop wordt niet vermeld, maar wij kunnen het vermoeden. En dat was nog maar het begin van zijn carrière!) Er komt een gesprek op gang met de dame over assisenzaken. "Zo kwam ze uiteindelijk terecht bij de moordenaars, die toch zo andere wezens. Toen ik er haar aandacht op vestigde dat zij niet in staat zou zijn om iemand die reeds een mens had gedood te onderscheiden van een ander, was zij het daar niet mee eens", aldus Jef Vermassen.

Na dit beleefde meningsverschil, en terwijl de Brusselse monumenten voorbijglijden, wordt Vermassens medepassagier aan de mevrouw voorgesteld als een collega die goed op de hoogte is van justitiële problemen. Een ervaringsdeskundige zeg maar. De man wil graag weten waaraan mevrouw zo duidelijk zou kunnen zien dat zij met een moordenaar te doen heeft, waarop mevrouw nogmaals beweert dat je moordenaars alleen al aan hun manier van doen kunt herkennen. Dit zou voor haar geen probleem zijn.

Stop! Jef Vermassen heeft op dit eigenste ogenblik aangetoond wat hij wou bewijzen: de vrouw zegt uitgerekend tegen een moordenaar dat zij dat soort volk er zo zou uitpikken, en levert daarmee in heerlijke onwetendheid de treffendst mogelijke illustratie van de onjuistheid harer stelling.

Scenarist Vermassen is hiermee echter niet voldaan. Het toneeltje heeft nog geen pointe, geen aha-erlebnis; de tegenstander heeft zijn (of haar) ongelijk nog niet erkend of ingezien; en dat is toch de verdiende kroon op het werk. Om deontologische redenen kan de vrouw natuurlijk niet op haar plaats worden gezet met de directe openbaring dat zij haar woorden tot een onvervalste moordenaar richt. Daarom komt de kers op de taart in de vorm van een staartje jaren nadien.

"Het toeval wil dat ik enkele jaren later deze vrouw opnieuw ontmoette. Na een lezing die ik hield over levensdelicten kwam ze mij even groeten. Ze voeger zich af of ik mij nog herinnerde dat we ooit samen Brussel hadden bezocht. Ze verwees daarbij naar mijn collega. In feite drong ze aan om wat meer informatie te krijgen over die toch zo hoffelijke en voorname confrater van mij. Hij had zo'n goede indruk op haar gemaakt. Spijtig genoeg had ze toen zijn naam niet gevraagd. Eerlijkheidshalve bekende ik haar dat het in feite geen advocaat betrof, maar iemand die een levensdelict had gepleegd. De dame werd heel bleek, maar ook heel stil. Zij voelde zich blijkbaar beroerd. Ineens begreep ze dat de grote theorieën die zij over moordenaars had verteld en dan nog in aanwezigheid van een betrokkene, geenszins met de werkelijkheid strookten".

Elders in het boek...

... staat het wel op hun gezicht te lezen. Wij citeren Vermassens commentaar op de oudermoord gepleegd door een jeugdige cliënt van hem, genaamd Marc (p.277):

"De wanverhouding tussen de oorzaak en de gevolgen was zo onaannemelijk groot dat er meer aan de hand moest zijn. Om enige klaarheid te brengen in deze duistere puzzel wonnen mijn collega en ik advies in bij de gerenommeerde Nederlandse psychologe mevrouw Bladergroen. Bij het zien van Marcs foto zei ze spontaan: Hij heeft de fysionomie van een epilepticus. Dit was toevallig ook het standpunt van de door ons geconsulteerde psychiaters."

Dit klinkt wel erg, erg onwaarschijnlijk. De vrouw informeert na al die jaren onmiddellijk naar die "hoffelijke en voorname confrater die zo'n goede indruk op haar had gemaakt". Zij blijkt m.a.w. jaren na de magere feiten een bijzondere belangstelling te koesteren voor de man naast Vermassen. Vanwaar die interesse? Vermassens spraakwaterval kennende, denken wij niet dat zijn compagnon veel aan het woord is kunnen komen tijdens de busrit van destijds, daarenboven kon een te grote spraakzaamheid van zijnentwege wel eens moeilijk te beantwoorden vragen uitlokken, gezien het feit dat hij valselijk was voorgesteld als collega van Vermassen terwijl hij al jarenlang niets anders deed dan in de gevangenis te zitten. Al te spraakzaam zal hij dus niet zijn geweest. En wellicht droeg hij tijdens zijn penitentiair verlof ook geen duur Versace-pak dat hem boven zijn busgenoot verhief. Dus wat precies maakt dat hij tijdens die memorabele busrit zo'n indruk op de dame nalaat dat hij haar jaren later nog zo intrigeert? Wij willen de formule erg graag kennen, al is het maar voor persoonlijk gebruik, maar het lijkt er sterk op dat Vermassen de tweede ontmoeting gewoon verzint als pointe.

J. Vermassen, psycholoog

Ergerlijker dan die gefabriceerde verhaaltjes, is Vermassens bijdrage tot de psychologie.

De gefrustreerde primaat

Het niveau van zijn inzichten komt o.a. tot uiting in zijn schofferende commentaren over stotteraars. De oerang-oetan verkracht vrouwtjes, de gorilla pleegt kindermoorden, de chimpansee organiseert moordcommando's en de stotteraar grijpt zijn medemens bij de keel:

"Weet je dat bij elke doodslag of vechtpartij waarbij een stotteraar betrokken is, je haast steeds hetzelfde scenario terugvindt? Als stotteraars exploderen, slaan zij bij voorkeur naar de mond of grijpen ze hun tegenstander bij de keel."

Geen pats op uw neus, geen lelijke krab op uw arm of een trap in het centrale gedeelte, nee, deze gefrustreerde primaat slaat u bij voorkeur op uw mond en/of grijpt u bij de keel. Bah!

Vergoelijkend voegt Vermassen er echter aan toe:

"Die reactie is begrijpelijk. Wij spotten toch zo graag met mensen die communicatieproblemen hebben".

Vermassen weet over stotteraars daarenboven nog te melden dat het "... meestal timide types (zijn), mensen die schuchter zijn en introvert. Ze hebben moeite met het leggen van sociale contacten omdat ze zich toch zo minderwaardig voelen.".

Concrete voorbeelden geeft Vermassen niet maar het zet ons op weg. Wat vindt u hiervan (het zijn eigen gedachten, geïnspireerd door Vermassen): de visueel gehandicapte mikt met zijn vuist bij voorkeur op uw oog, voor zover hij het kan onderscheiden; de rolstoelpatiënt bijt zich als een hond vast in uw been, gefrustreerd als hij is door welfunctionerende ledematen. De dove loert arglistig naar uw oor; wend het van hem af of u bent het kwijt na de eerste beet! De kale mijnheer zou u nog het liefst van al bij uw weelderige haardos grijpen. Enzovoort enzovoort... eens het mechanisme bekend biedt de doorsnee misdaad nog maar weinig verrassingen.

Seriedoders doorgelicht

Ook seriemoordenaars weet Vermassen te doorgronden. Na ingrijpend speurwerk komt hij tot de conclusie dat er twee soorten seriedoders bestaan: de georganiseerde en de ongeorganiseerde. (Een des te diepgaander inzicht wanneer deze categorisering gevolgd wordt door de bedenking dat de meesten "een mengvorm van beide types zijn".) Ziehier een sprekend voorbeeld van het onderscheid tussen de twee categorieën (p. 376):

"Wanneer alle slachtoffers van eenzelfde dader gedood worden met een steen of een ander toevallig voorwerp dat zich op de plaats van het misdrijf bevindt, dan is dit een belangrijke aanduiding. Het wijst erop dat hij onvoorbereid handelt. Het verraadt zijn impulsiviteit. Diegene die zijn wapen bij zich draagt, behoort tot een totaal ander type. Hij gaat veel rationeler te werk, zijn daden zijn meer doordacht."

De crimineel die geen wapen bij zich heeft en zich willens nillens moet bedienen van wat toevallig voorhanden is om zich te manifesteren als seriedoder, behoort dus tot de categorie der ongeorganiseerde doders. De seriedoder die al van af het begin met het gepaste arsenaal erop uit trekt, behoort tot de categorie der georganiseerde doders.

Voor wie het nog niet doorheeft: de informatiewaarde van deze uitspraak is zeer gering. Hij verklaart niets en hij voorspelt niets. Wat vindt zou u bijvoorbeeld vinden van het volgende:

"Op school zijn er twee soorten leerlingen: de georganiseerde en de ongeorganiseerde. De georganiseerde zijn stipt, maken hun huiswerk en zijn altijd in orde. De ongeorganiseerde daarentegen komen dikwijls te laat, vergeten hun huiswerk te maken en zijn zelden in orde. De meeste leerlingen zijn een mengvorm van beide types.

De verschillen tussen de twee types seriemoordenaars worden vervolgens verder uitgediept. De georganiseerde seriemoordenaar, of toch "een gedeelte ervan" (wat dit ook nog moge betekenen wanneer het zuivere type al amper bestaat) heeft een normale kindertijd gekend, de relatie met zijn ouders is goed tot zeer goed, is "vrij sociaal aangepast", doorgaans vriendelijk, extrovert, beminnelijk en rechtlijnig, meestal gehuwd (of heeft een stabiele relatie), heeft een vaste baan en een nogal complexe persoonlijkheid, naast een hoog IQ. Kortom, een beeld van een seriemoordenaar, de ideale schoonzoon.

De occasionele stenenraper daarentegen, de ongeorganiseerde killer, kende heel vaak een problematische kindertijd, heeft een slechte ouderrelatie, is sociaal slecht aangepast, heeft een wispelturig karakter en is onderhevig aan sterke gemoedsschommelingen. En als ie seksuele handelingen verricht, doet hij dit pas na het doden van het slachtoffer. Wat een timing! Daarenboven (p.376) leeft hij...

"... meestal teruggetrokken en kan zich moeilijk uitdrukken. Soms gaat het om stotteraars. Dit soort doders is heel wat minder begaafd. Het IQ is laag. Hun relaties zijn wisselvallig en ze veranderen veel van werk."

Foei, er is precies niet veel goeds te zeggen over deze soort! Vermassen ziet zelfs een link tussen stotteren en seriedoderij. Cijfers krijgen we niet, dit zijn geen krantenknipsels, maar we hebben de kwestie verder uitgespit en hebben ontdekt dat er zich onder deze ongeorganiseerde seriemoordenaars ook Joden en zwarten bevinden, naast homo's, blanken en individuen met een bril. Soms zelfs begint hun achternaam met een 'V'.

J. Vermassen, historicus

Vermassen laat ook zijn licht schijnen over het fenomeen Hitler.

Waarom Hitler de Joden haatte

Hitler beweert dat hij Joden kan herkennen aan hun geur en dat ze daarenboven een lelijke neus hebben, aldus Vermassen. Dat Hitler zelf erg veel transpireert en daarenboven een indrukwekkende neus heeft, is dus een probleem.

Het was niet alleen zijn mogelijke besmette herkomst die hem [Hitler] parten speelde. Hij werd evenzeer gekweld door enkele lichamelijke kenmerken die er hem voortdurend aan herinnerden dat hij misschien Joodse genen had.

Veel meer heeft Vermassen niet nodig als verklaring waarom Hitler het Jodenvolk in zijn totaliteit wou uitroeien. Als Hitler zelf Joods bloed in de aderen had, en als er geen Joden meer waren, hoefde hij niet meer te vrezen nog verder met hen geassocieerd te worden! M.a.w., als hij er in slaagt om het Joodse volk uit te roeien, is niet alleen een maatschappelijk vraagstuk "opgelost" maar ook zijn persoonlijk probleem!

Door met hen [de Joden] af te rekenen, rekent Hitler in feite af met zichzelf en meer speciaal met die lichaamskenmerken die hij onmogelijk kan accepteren. Want zij verwijzen al te duidelijk naar zijn vermoedelijke Joodse herkomst. Die angst heeft een diepe mentale kwetsuur veroorzaakt. Zij is de bron van onophoudelijke emotionele pijn. Dit gehate volk vernielen lijkt de beste pijnstiller voor zijn eigen ondraaglijke kwaal.

Ook Hitlers Jodenvervolging komt dus voort uit een soort onweerstaanbare drang. De logica achter de "redenering" is zo meesterlijk dat wij ze nog eens extra uit de doeken doen. Vraag: waarom haat Hitler de Joden? Antwoord: omdat hij er misschien zelf een is!. Vraag: Waarom beschimpt hij de Joden? Antwoord:

Hoe meer hij hen beschimpt, hoe minder vlug iemand op het idee zal komen dat hij zelf ook besmet is door het Joodse virus.

Dat is het natuurlijk!

Maar hoe zit het met die mogelijke Joodse roots van Hitler?

Het gerucht dat Hitler zelf Joods bloed in zijn aderen had, werd al vroeg gelanceerd door zijn tegenstanders en hoewel het natuurlijk veel ophef maakte, was al in 1933 duidelijk dat het onjuist was.

Het zegt veel over Vermassens zin voor analyse dat hij dit gerucht nog in de 21ste eeuw voorstelt als mogelijk feit ("Of hij [Adolf Hitler] joodse roots heeft, blijft onduidelijk", p.514). Ian Kershaw, auteur van een serieuze biografie over Hitler, schrijft over de speculaties over wie de grootvader van Adolf Hitler is geweest (want daar gaat het om):

(...) De derde mogelijkheid is dat Adolf Hitlers grootvader joods was. (...) Maar het is in strijd met de feiten. (...) Wie de grootvader ook geweest moge zijn, hij was geen jood uit Graz.

Natuurlijk was Hitler heel erg op zijn hoede voor onverwachte onthullingen over zijn voorouders. Eén enkele Joodse voorouder zou betekend hebben dat hijzelf, op basis van de definitie van de Nazi's, een niet-Ariër was. De beschrijving van Jef Vermassen is heerlijk misleidend. Pagina 513:

Had Hitler wel redenen om te vermoeden dat hij ten dele jood was? Ongetwijfeld! We hebben het reeds gehad over zijn vader en diens losbandige seksuele leven.

(...)

Ook zijn grootmoeder was niet onbesproken.

(ugh! Dit is minstens zo relevant)

Alois [Hitlers vader] was tenslotte zelf het resultaat van een slippertje dat zij had gemaakt toen zij nog ongehuwd was. Ongewild raakte ze in verwachting van een onbekende man.

Vermassen stelt het voor alsof Hitlers grootmoeder na een slippertje met een tot heden onbekend iemand trouwde met de eerste-de-beste die haar nog wou.

In die tijd was het bij de boeren echter gebruikelijk dat men eerst kinderen afwachtte vooraleer te trouwen. Men kon maar beter zeker zijn! De eenvoudigste veronderstelling is daarom dat eerst het kind werd verwekt en dat het huwelijk niet de eerste bekommernis was van deze arme mensen. Halverwege de negentiende eeuw werden zowat 40% van de plattelandskinderen op die manier "in schande" geboren, en niemand nam daar aanstoot aan, trouwen kwam later (Vermeeren, 2007). Niemand uit het dorp leek in dit specifieke geval trouwens het vaderschap in twijfel te trekken.

Het vervolg -hoe Hitlers vader en daardoor ook hijzelf aan zijn achternaam kwam- lezen we op p. 514.

Haar kersverse echtgenoot hield wel van zijn geliefde maar niet van zijn stiefkind [Alois]. Gelukkig had hij een broer die kindvriendelijker was. In overleg met diens vrouw besloot hij deze jongen verder op te voeden.

Volgens Vermassen schoof deze harteloze man zijn "stiefkind" dus door naar zijn (kindvriendelijker) broer. Vermassen vergeet te vermelden dat dit gebeurde na het overlijden van zijn vrouw. Een alternatieve reconstructie van de gebeurtenissen is: de vader van Alois wordt op 55-jarige leeftijd weduwnaar en wendt zich daarop tot zijn broer (een rijke boer van 40) en diens vrouw, in de hoop dat die Alois een betere opvoeding kunnen geven dan hijzelf.

Volgens Vermassen werd de emotionele band tussen nonkel en pleegkind nadien zo sterk dat de nonkel uiteindelijk zijn naam wou geven aan het kind (dat op dat ogenblik nog steeds Schicklgruber heette, zoals zijn moeder). Dat is niet uit te sluiten, maar het kan ook om financiële redenen gebeurd zijn: om te erven was het voordeliger neef te zijn dan pleegkind. Alois erfde nadien het vermogen van zijn pleegvader.

Als laatste voorbeeld van Vermassens suggestieve fantasieën omtrent Hitlers grootvader geef ik nog het geval Hans Frank. Deze man schreef na de oorlog, wachtend op de galg, dat Hitler hem in het jaar 1930 had bevolen om de kwestie van de mogelijke Joodse voorouder tot op het bot uit te zoeken. Frank vertelde Hitler een tijd later dat hij het bewijs had gevonden dat zijn grootvader een Jood was, en meer bepaald een zekere Frankenberger uit Graz. Nog steeds volgens Frank heeft Hitler hem daarop verteld dat dat niet waar kon zijn, o.a. omdat zowel zijn vader als zijn grootmoeder, Maria Anna, dit ten overstaan van Hitler zelf hadden ontkend.

Er is volstrekt niets dat het verhaal van Hans Frank kan staven, integendeel. Tot 1849 woonden er helemaal geen Joden in Graz (dat was hen namelijk verboden). Er woonde ook niemand met de naam Frankenberger. En de grootmoeder van Hitler kan het Joods vaderschap niet hebben ontkend aan Hitler zelf, want zij was al 42 jaar dood toen Hitler geboren werd. De beweringen van Hans Frank kunnen niet ernstig genomen worden.

Maar zie nu hoe spannend dit verhaal klinkt bij Vermassen:

Het resultaat van zijn [Hans Frank] opzoekingen was bijzonder pijnlijk voor de erg kwetsbare Adolf. Het bleek dat de jood Frankenberger destijds nog gecorrespondeerd had met Maria Anna, zijn voormalige dienstmeid. Een familielid van Adolf had deze briefwisseling ooit in bezit gehad. Hieruit bleek dat Adolfs grootmoeder sinds de geboorte van haar zoon onderhoudsgeld ontving van haar werkgever. Hij bleef dit betalen tot Alois veertien jaar oud werd.

Dit was weliswaar geen rechtstreeks bewijs van zijn vaderschap, maar het woog toch zwaar door. Voor Adolf woog deze ingewonnen informatie te zwaar. Daarom torpedeerde hij dit onaanvaardbare verhaal met een groteske leugen. Meester Frank had zich duidelijk vergist. Het ging niet om een uitkering voor een buitenechtelijk kind, maar om een vrijwillige bijdrage van een rijke man aan een arme vrouw. Wie kon het beter weten dan hijzelf? Zijn grootmoeder had hem tenslotte zelf verteld. Het was Adolf blijkbaar ontgaan dat dit verzonnen excuus volstrekt ongeloofwaardig overkwam: zijn grootmoeder was al vijfendertig jaar overleden toen hij geboren werd.

We zien hier een beproefd Vermassen-recept. Hitler countert het verhaal van van Hans Frank met zo'n groteske leugen dat er wel degelijk iets gemaskeerd moet zijn geweest. In werkelijkheid heeft Hitler dit niet tegen Frank gezegd: het is Frank zelf die het in 1946 vanuit zijn cel in de mond van Hitler legt. Over een briefwisseling tussen de vermeende vader en de grootmoeder is geen spoor terug te vinden en wij denken niet dat het er nog ooit van komt, want Hitlers grootmoeder was ongeletterd.

Is Hitler een sociopaat?

Beantwoordt Hitler aan het profiel van een sociopaat? Vermassen valt bijna van zijn stoel als hij bedenkt hoeveel "kenmerken van sociopathie" van toepassing zijn op Hitler.

Er is vooreerst de "onechtheid van zijn persoonlijkheid". Hitler had een niet-gerijpte en daarenboven stagnerende infantiliteit. Hij kon nooit vergissingen toegeven en had verlatingsangst. Hij manipuleerde anderen en was narcist. Om dit laatste te staven haalt Vermassen o.a. de volgende anekdote aan (p. 527):

Op een andere keer had hij het over zijn geplande zelfmoord. Zijn zelfbeklag bulkt van ijdelheid: "Ach", kermt hij, "wat een kunstenaar gaat er toch met mij heen!".

Tot nog toe schreven de meeste historici (te beginnen met Suetonius in zijn "Romeinse keizers"), deze uitspraak toe aan keizer Nero ("qvalis artifex pereo!", net voor hij zichzelf een dolk door de keel stak), maar zij moeten zich hebben vergist: volgens Vermassen komt de primeur toe aan Hitler.

Over het dagdagelijks leven van Hitler is meester Vermassen al even goed geïnformeerd. Zie bijvoorbeeld dit fragment:

Hitler was erg bevreesd dat men hem om het leven zou brengen. (...) Intimi hebben kunnen vaststellen hoezeer hij bevreesd was voor wurging.

Zoals elke man met veel vijanden en daarenboven veel slachtoffers op zijn geweten, was Hitler natuurlijk beducht voor aanslagen, zeker na de eerste en nog meer na de tweede. Meester Vermassen stelt hierbij vast dat zijn grootste vrees meer specifiek "wurging" betreft. En hij bewijst dit op de stilaan bekende manier: (p. 532):

Nooit knoopte hij zelf zijn stropdas dicht. Dat was de taak van zijn bediende. Terwijl de Führer tot tien telde en zijn adem inhield, moest het personeelslid dit karwei zien te klaren. Als alles voorbij was, liet hij een zucht van opluchting.

Hitler's secretaresse

Vergelijk het verhaal van Vermassen met wat de secretaresse van Hitler, Christa Schroeder (die dicht bij Hitler stond van 1933 tot 1945) schrijft over het ontwaken van haar baas.

's Ochtends werd Hitler op het afgesproken tijdstip door een klop op de slaapkamerdeur gewekt. De bediende legde dan kranten en rapporten voor de deur en trok zich terug. Terwijl Hitler zijn lectuur doornam, maakte de bediende het bad gereed en legde de kleding voor die dag klaar. Bij het aankleden zelf wilde Hitler nooit hulp hebben.

Uit: "Hij was mijn Fuhrer", ISBN 978 90 8975 167 6, Roularta Books 2011, p. 43

De in slaap gewiegde lezer knikt hier wellicht schuddebollend. Het plaatje klopt zoals hierboven: de doorsnee-wurger ziet potentieel in de das. Maar zou men niet eerder denken dat de man die beducht is voor aanslagen en vreest gewurgd te worden, en voor wie het knopen van een stropdas een onvoorstelbaar diepgewortelde kwelling is, bij voorkeur zijn stropdas... zelf dichtknoopt? En het vooral niet durft over te laten aan bedienden? Klinkt dat niet aannemelijker?

Ook hier kiest Vermassen voor het mooie verhaal zonder zich te bekommeren om de echtheid ervan. Ook hier draagt Vermassen niets bij tot een verklaring van het fenomeen dat hij wil beschrijven.

Besluit

Dus wat vind ik ervan? Om zijn eigen gevleugelde woorden te gebruiken: dit boek is quatsch. Jef Vermassen controleert zijn bronnen niet, hij suggereert verbanden die er niet zijn en hij kletst de hele tijd uit zijn nek. Aan de toog zal hij daardoor moeilijk te kloppen zijn maar als advocaat zal hij het o.i. nooit ver schoppen.

Bronnen:

Kershaw, Ian, "Hitler 1889-1936: Hoogmoed"
Unieboek|Het Spectrum, 2008, ISBN 9789027469816
Kershaw, Ian, "Hitler 1936-1945: Vergelding"
Unieboek|Het Spectrum, 2008, ISBN 9789027469823
Knopp, Guido, "Geheimen van het Derde Rijk"
Omniboek, Utrecht, 2013, ISBN 978 90 5977 7811
Schröder, Christa, "Hij was mijn Fuhrer"
Roularta Books, 2011, ISBN 978 90 8975 1676
Vermeeren, Marc, "De jeugd van Adolf Hitler 1889-1907"
ASPEKt, 2007, ISBN 978 90 5911 606-1